De Nederlandse reactie op de kernramp in Tsjernobyl, ‘Er waren niet eens stralingsmeters’

De ontploffing van Reactor Nummer Vier in Tsjernobyl in de Oekraïne op 26 april 1986 zorgde ook in Nederland voor grote paniek. Op een buitenlandse kernramp van deze omvang was de Nederlandse regering niet voorbereid. Een haastig samengesteld crisisteam moest de volksgezondheid zo veel mogelijk te beschermen.

Zweden, 27 april 1986. Een medewerker van kerncentrale Försmarck haalt een stralingsmeter over zijn kleren. Het is een routinecontrole, die meestal tot geruststelling leidt. Maar op deze zondag tonen de cijfers een stralingsniveau dat fors hoger is dan in Zweden maximaal toelaatbaar. De centrale wordt stilgelegd, op zoek naar een mogelijk lek. Maar de achtergrondstraling blijkt in heel Zweden verhoogd: de radioactieve bron moet buiten de eigen grenzen worden gezocht.
De Zweedse regering neemt contact op met alle Europese collega’s. Weten zij misschien meer? Uiteindelijk wordt op basis van ingewikkelde berekeningen en informatie van inlichtingendiensten vastgesteld dat er waarschijnlijk iets mis is met de kerncentrale in Tsjernobyl, in de Sovjetrepubliek Oekraïne. Moskou geeft nog altijd geen krimp.
Ook in Nederland werd in dat weekend een verhoogd stralingsniveau gemeten, maar dat was ‘niet verontrustend’. Als het ging regenen, was er wel een probleem. Dan zou er radioactieve neerslag vallen voordat de radioactieve jodium was uitgewerkt. De regering ging er voorlopig van uit dat Nederland veilig was, omdat er geen regen was voorspeld. Toch werd er direct een ‘bestuurlijk coördinatieteam’ samengesteld, dat moest besluiten hoe te reageren op de ramp. Er waren natuurlijk noodplannen voor ongelukken in Dodewaard of Borssele, of de kernreactor Doel in Vlaanderen, maar voor een buitenlandse kernramp van deze omvang bestond geen scenario.
Ieder ministerie dat dacht geraakt te worden door het Tsjernobyl-probleem, wees een ambtenaar aan om in het interdepartementale team met zijn collega’s te overleggen. Uiteraard waren het ministerie van Volksgezondheid en Milieu en dat van landbouw van de partij, maar ook Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Verkeer hadden met de ramp te maken.
Het eerste wat het crisisteam deed was zo veel mogelijk informatie verzamelen. Waar in Europa werd hoeveel straling gemeten? Van radioactief jodium, selenium of cesium? Wat was het niveau in de lucht, het water, de grond, het voedsel, onze lichamen? Nederland was niet het enige land dat hier graag een antwoord op wilde. Alle Europese landen stuurden elkaar memo’s met de strekking: ‘Hoe is het bij jullie?’ En ook de ambassades van bijvoorbeeld de Filippijnen en Australië klopten bij de Nederlandse regering aan met een verzoek om informatie. Want konden zij de Nederlandse export, met name melk, nog wel vertrouwen?
Iedereen wilde iets anders weten. En er was zelfs geen Europese overeenstemming over de eenheid waarin radioactiviteit moest worden gemeten. Waar de een werkte met Sievert, sprak de ander van Curie en een volgende van Becquerel of Rem. Het was een flinke klus om op alle memo’s te reageren en wijs te worden uit de verkregen antwoorden.
Ook de Warschaupactlanden werden met memo’s bestookt, maar de resultaten waren niet altijd bevredigend. Zo presteerde Roemenië het om aan drie westerse landen drie verschillende cijfers te geven over het stralingsniveau op dezelfde tijd en plaats.

Rendiervlees

In de eerste week na het ongeluk werd er in Nederland vooral geïnventariseerd. De ramp overviel ons land volledig. Zo waren er voor sommige radioactieve stoffen niet eens meters; die moesten in alle haast in Frankrijk worden aangeschaft.
In Zweden, waar het al geregend had, waren al een paar maatregelen getroffen. Zo mochten kinderen tussen de 0 en 5 jaar er geen melk drinken, moest het eten van rendiervlees door iedereen vermeden worden en bleven de koeien op stal. Bij welke doses zouden zulke maatregelen ook in Nederland gepast zijn? Hoe hoog moest de straling zijn om mensen te gaan evacueren? En wanneer was het verstandig mensen te adviseren om binnen te blijven? Was het wijs om landbouwproducten te vernietigen, en welke dan? Was een schadeclaim in de richting van de Sovjet-Unie in dat geval gepast? Was de melk nog wel veilig? En het drinkwater? Moesten er jodiumpillen worden ingeslagen?
Reisorganisaties namen contact op met het crisisteam, dat onderdak had gevonden in een leegstaand overheidsgebouw in Leidschendam. Moesten zij de mensen die op dat moment op rondreis waren in Oekraïne of Polen terughalen? Het Nederlandse antwoord was onomwonden ‘ja’, maar de Sovjetreisorganisatie Intourist was daar verbolgen over. De Sovjetburgers zelf bleven in die regio achter, en die waren toch ook niet ziek? Vrachtwagens uit Oost-Europa werden aan de grens teruggestuurd, Nederlandse auto’s die ervandaan kwamen grondig schoongemaakt.

De rampenplannen voor de Nederlandse kerncentrales werden opnieuw onder de loep genomen. Ze waren gebaseerd op onder meer het ongeluk in Three Miles Island in Harrisburg, Pennsylvania, en dat in Windscale (Sellafield) in Groot-Brittannië. Maar het stralingsniveau dat in Zweden gemeten was, benaderde de percentages die in Nederland verwacht werden na een brand in Dodewaard. Dat kon dus niet kloppen.
Zo ging er een week voorbij vol hectiek en onzekerheid. Op 2 mei moest er voor het eerst echt gehandeld worden: het KNMI voorspelde regen. De regering kondigde meteen een ‘graasverbod’ af. Alleen wanneer de koeien geen radioactief gras zouden eten, kon hun melk onbesmet blijven.
Zo’n maatregel leidt natuurlijk tot schrik. Milieuminister Pieter Winsemius regelde daarom dat hij te gast kon zijn bij het TROS-programma Tineke. Daar vertelde hij dat de situatie weliswaar ernstig was, maar vooralsnog geen reden tot paniek gaf. Er werden vijftig telefoonlijnen geopend waar burgers dag en nacht terechtkonden met vragen.
Dagelijks kwamen er vele honderden telefoontjes binnen, de mensen waren er helemaal niet gerust op. Waarom werd op de Duitse televisie gezegd dat kinderen niet op het gras mochten spelen en dat zwangere vrouwen een picknick beter konden vermijden? Waarom werd dat dan voor Nederlanders wél veilig geacht? Er waren geen Europese richtlijnen over de maatregelen die nodig waren. Daarom ontstond ook daarover een memostroom.
Een advertentie in roddelblad Privé die een pil tegen straling aanprees, hielp niet om de gemoederen tot bedaren te brengen. De ministers lieten verschillende persberichten uitgaan om te zeggen dat zo’n pil helaas echt niet bestond.
Voor boeren werd een afzonderlijk informatiecentrum met dertig telefoonlijnen ingericht. De boeren begrepen de bedoeling van het graasverbod en waren opgelucht dat zo alle melk buiten de verdenking van radioactiviteit zou blijven, maar blij waren ze natuurlijk allerminst. Ze wilden weten hoe lang hun dieren binnen zouden moeten blijven, want ze hadden maar een beperkte hoeveelheid wintervoer op voorraad.
Op 6 mei was het tijd voor de volgende ronde maatregelen. Radioactieve stoffen hechten zich aan de oppervlakte, vandaar dat gewassen met relatief groot oppervlak snel ‘radioactief’ worden. Maar ook bladgroenten als sla, prei en spinazie zaten na de eerste regenbuien onder het cesium. Daarom werd besloten alle spinazie te vernietigen.
Het was niet helemaal duidelijk hoe zinvol dat was, omdat men niet wist welke dosis gevaarlijk was, maar in Leidschendam wilde men geen risico’s nemen. Zeker spinazie leek gevaarlijk, omdat mensen de groente doorgaans fijnkoken en er dus heel veel van gebruiken. Bovendien is het een belangrijke basis voor babyvoeding. Voor sla en prei gold dat allemaal niet en daarom kregen die groenten het voordeel van de twijfel.
Tuinders mochten verder hun planten geen slootwater geven en daar niet mee sproeien: dan zou het water immers óp de planten komen en kon de radioactiviteit zich aan de oppervlakte hechten. De schildklieren van wild en slachtvee raakten vol met radioactief jodium en moesten dus vernietigd worden – de rest van het vlees was overigens nog goed. Ook paddenstoelen nemen zeer veel straling op, maar omdat de champignonteelt in Nederland doorgaans binnen plaatsvindt, bleven de champignons gespaard.

Melkpoeder

Persbureaus probeerden ondertussen inzicht te krijgen in de situatie in Tsjernobyl. Dat was lastig, want de correspondenten mochten van de Sovjet-autoriteiten geen gebruikmaken van de telexverbindingen die normaal gesproken tot hun beschikking stonden – blijkbaar wilden ze toch verhinderen dat er te veel informatie naar buiten kwam. Met veel moeite werd informatie opgeduikeld over Pripyat, de grote stad naast de reactor. Dat bleek een gewone, relatief nieuwe Sovjetstad, met 50.000 inwoners. Die waren allemaal geëvacueerd.
Moskou gaf aan dat er wel doden waren gevallen, maar vooral brandweermannen die aan stralingsziekte waren overleden. Ook waren er enkele gewonden – weer vooral brandweermannen –, maar die werden in goede ziekenhuizen behandeld. Dat er echt geen reden was tot paniek, moest blijken uit foto’s in verschillende Sovjetkranten. Daarop stond een boer op een kolchoz in de buurt van Pripyat al een paar dagen na het ongeluk glimlachend zijn werk te doen.
Dat er in het Westen zo’n ophef over Tsjernobyl werd gemaakt, was louter propaganda, vertelden de autoriteiten aan het Sovjetpersbureau Tass. Waarschijnlijk was het besluit om een kleine ramp op te blazen tot iets groots al lang voor 26 april genomen, dacht Moskou. De Sovjet-Unie had immers aangegeven haar kernwapenarsenaal niet verder te willen uitbreiden en daarmee veel internationaal krediet gewonnen, stelde het bericht.
Omdat het Westen dat goede voorbeeld niet volgde, had de NAVO gezichtsverlies geleden. Nu werd Tsjernobyl aangegrepen om het gunstige imago van de Sovjet-Unie te bezoedelen. Het Kremlin gniffelde dan ook om de West-Europese burgers die nu vraagtekens begonnen te zetten bij kernenergie. ‘Daar hadden ze zeker geen rekening mee gehouden, dat je het weer terugkrijgt als je overdrijft.’
De andere Warschaupactlanden reageerden al even afwerend. Zo was de Poolse regering woedend over een lading melkpoeder die ze van de Verenigde Staten had gekregen. Toegegeven: melkpoeder kon nuttig zijn als er sprake was van radioactieve koemelk. Maar omdat het geschenk gepaard ging met een ‘portie arrogante beledigingen’ van de Amerikaanse Senaat, was het niet welkom. In plaats daarvan doneerde Warschau vijfduizend slaapzakken aan de stad New York, zodat de vele daklozen daar in warmte konden slapen. Dát was pas humanitaire solidariteit!
Nu was de Amerikaanse reactie op Tsjernobyl inderdaad eigenaardig. De tweede man van de Sovjet-ambassade werd op 2 mei van de tennisbaan geplukt om zich voor het Congres te verantwoorden voor Tsjernobyl. Nog nooit was een buitenlandse ambassade op die manier tot de orde geroepen. Het was des te vreemder, omdat de Verenigde Staten zelf op geen enkele manier getroffen waren door de ramp.
Ook de BRD beging een diplomatieke misser. Daar werd op 9 mei gesproken over schadevergoedingen voor de Duitse boeren. Er werd overwogen om de kosten te verhalen op de Sovjet-Unie. 9 Mei was in de Sovjet-Unie echter de Dag van de Overwinning. De nederlaag van de Duitsers werd gevierd en de gevallenen werden herdacht. ‘Misschien moeten we Duitsland ook maar eens een schadeclaim sturen!’ was het commentaar van de communistische kranten.

Voedselmonsters

Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken besloot zich zo voorzichtig mogelijk op te stellen. Het was het best als alle communicatie met de Sovjet-Unie in Europees verband verliep. Bovendien werd grote waarde gehecht aan het Internationaal Atoomagentschap, waar Hans Blix destijds al de scepter zwaaide. Moskou nam vrijwillig deel aan het agentschap, en als de andere landen te negatief reageerden, zou de IAEA misschien alle grip op de kerncentrales in de Sovjet-Unie kwijtraken. Blix was uitgenodigd om het Tsjernobyl-gebied te bezoeken.
Later werd ook de Nederlandse ambassadeur in Moskou uitgenodigd om naar Oekraïne te komen om daar met eigen ogen te zien hoe veilig het daar was. De Sovjet-Unie stelde zich op dat moment al wat milder op; zo waren enkele Amerikaanse artsen welkom in de speciale ziekenhuizen die in Moskou voor de slachtoffers waren ingericht. Toch wees de ambassadeur de uitnodiging af. Hij geloofde niet dat hij daar werkelijk nuttige informatie zou krijgen. Bovendien vreesde hij voor zijn gezondheid.
De veiligheid van het ambassadepersoneel in Oost-Europa was een punt van zorg voor Buitenlandse Zaken. Uiteraard heerste er in Moskou grote paniek onder de medewerkers. Omdat er ook in Moskou veel eten uit de Tsjernobyl-regio te koop was, vroegen zij om een stralingsmeter. Hoewel het voor leken moeilijk is om de meters te gebruiken en ze regelmatig gekalibreerd moeten worden, kregen ze er wel een.
Bovendien stuurden alle ambassades in Oost-Europa nog maandenlang voedselmonsters naar Den Haag. Ze moesten een standaardboodschappenlijstje verzamelen, zodat een duidelijk beeld kon ontstaan. Het lijkt er niet op dat er ergens een gevaarlijk hoge straling werd aangetroffen. Wat wel opvalt is dat champignons en spinazie vrijwel nergens te krijgen waren, terwijl die volgens de verschillende Oost-Europese autoriteiten wél gewoon gegeten konden worden.
De ramp in Tsjernobyl had in Nederland ook politieke impact. Op 7 mei zou de Tweede Kamer een besluit nemen over de locatie van twee nieuw te bouwen kerncentrales. Dat onderwerp werd stilletjes van de agenda afgevoerd. In plaats daarvan werd gesproken over Tsjernobyl. De ramp vond midden in de verkiezingstijd plaats en dat was aan de inbreng van de verschillende Kamerleden te merken.
Zo sprak scheikundige Reinier Braams van de VVD – voorstander van kernenergie – consequent over de ‘ramp met de grafietreactor’, om onderscheid te maken met onze eigen, Nederlandse reactors, die met water worden beschermd. Dick Tommel van D66 was boos over het feit dat de Tweede Kamer nu pas – weken na 26 april – sprak over de ramp. Landbouwminister Braks, die aanvankelijk had gesproken van een ‘bosbrand met een greppel eromheen’, kreeg er van meerdere partijen van langs. Hij moest toegeven dat hij de omvang van de ramp behoorlijk had onderschat.
De regeringspartijen, die voorstander waren van kernenergie, worstelden met hun standpunt. Ze wilden nog steeds graag dat de nieuwe kerncentrales er kwamen, maar dat zou ze in deze tijden van paniek zeker stemmen kosten. Daarom werd besloten dat het nu, nu er nieuwe informatie over de impact van een kernramp beschikbaar was, niet opportuun was om zonder de plannen nog eens goed te bekijken tot bouw over te gaan. Maar, zo beloofde VVD’er Gijs van Aardenne, de minister van Economische Zaken, van uitstel zou geen afstel komen.

Experiment

Dat kwam er dus wel. Over de nieuwe kerncentrales is niet meer gesproken. Het crisisteam is bovendien nog maanden bezig geweest met de ramp. Het graasverbod kon al op 7 mei worden opgeheven, omdat er in melk nauwelijks straling werd gemeten. Het aantal telefoonlijnen kon langzaam worden teruggebracht, tot er op 8 juli nog maar twee over waren. De ANWB kreeg wel nog zo’n twee- à driehonderd telefoontjes per dag, van mensen die wilden weten of ze veilig met vakantie konden naar bijvoorbeeld Joegoslavië of Zweden. Het negatieve reisadvies betrof toen alleen nog maar Oekraïne, Wit-Rusland en Litouwen.

Er waren conflicten met Maleisië en de Filippijnen, die consequent alle Nederlandse melk weigerden omdat die radioactief zou zijn. De regering kreeg petities aangeboden, onder meer van Japanse doopsgezinden en Oostenrijkse schoolkinderen, of Nederland kon afzien van het gebruik van kernenergie.
Ook werd er nog gewerkt aan de financiële afwikkeling van de ramp. Er moest worden geïnventariseerd hoeveel kosten er eigenlijk gemaakt waren en wie die moest betalen, want daar was in het vuur van de strijd geen oog voor geweest. Maar het belangrijkste was dat er nieuwe rampenplannen werden opgesteld, ook voor problemen met buitenlandse reactors. Inmiddels wordt er op dit vlak in Europees verband goed samengewerkt en het Internationaal Atoomagentschap in Wenen speelt nu een grotere rol.
De Sovjet-Unie gaf op 21 augustus eindelijk openheid van zaken. Partijkrant Pravda schreef dat de regering dat niet eerder had willen doen, omdat er anders paniek was ontstaan, en dat is schadelijk voor de volksgezondheid. Maar nu mocht iedereen weten dat er op 26 april in Reactor Nummer Vier in Tsjernobyl een experiment was uitgevoerd. Daarvoor moesten de veiligheidssystemen worden uitgezet. Toen het experiment mislukte, vloog de reactor in brand. Dat leidde, in de woorden van de Sovjet-Unie, tot een ‘beperkte kernramp’.

Dit artikel is gebaseerd op ambtelijke documenten en correspondentie uit het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Handelingen van de Tweede Kamer.

Meer informatie

Boeken

Over de toedracht van de ramp verscheen al een jaar later Mayday at Chernobyl van Henry Hamman (1987).

In de op feiten gebaseerde roman De derde engel van Julia Voznesenskaja (1987) wordt duidelijk hoe weinig informatie de burgers van de Sovjet-Unie tot hun beschikking hadden. Verder zijn over dit onderwerp wat boeken verschenen in de jaren tachtig, toen er nog erg weinig informatie was over de ramp.

Wel is er een aantal studies over de invloed van de kernramp op nucleaire politiek. Een van de eerste boeken die verschenen was Tsjernobyl. Het einde van de nucleaire droom door Nigel Hawkes e.a. (1986). Van recenter datum zijn Zhores Medvedevs The Legacy of Chernobyl (1990) en Tristan Mage e.a., The Global Impact of the Chernobyl Reactor Accident. The Lessons of Chernobyl (1994).

Website en film

Uitgebreide informatie over hoe het nu is in het meest vervuilde gebied, is te vinden op de Engelstalige website www.chernobyl.info.

Het programma Andere Tijden besteedde in 2001 aandacht aan Tsjernobyl. Op www.geschiedenis.vpro.nl is deze aflevering terug te zien. Klik eerst bij ‘Programma’ op ‘Andere Tijden’ en kies dan in het archief voor 26 april 2001.

Geert Mak bezocht Pripyat voor de serie In Europa. Op www.ineuropa.nl is via de tabladen ‘Televisie’ en ‘1986’ een verslag van dit bezoek bekijken.